Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0578

Datum uitspraak2002-02-21
Datum gepubliceerd2002-06-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 01/00548
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WAHV 01/00548 21 februari 2002 CJIB 29019779 Gerechtshof te Leeuwarden Beschikking op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter te Gouda van 19 september 2001 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats] 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De betrokkene heeft tegen de beschikking van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. De zaak is behandeld ter zitting van 8 februari 2002. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. T.H. Pitstra. De betrokkene is niet verschenen. Na de behandeling ter zitting heeft de voorzitter de zaak ter behandeling verwezen naar de meervoudige kamer. 3. Beoordeling 3.1. Aan de betrokkene als kentekenhoudster is na registercontrole bij de RDW te Veendam bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van fl 180,-- opgelegd ter zake van "voor het motorrijtuig van 3500 kg of minder is geen keuringsbewijs afgegeven", welke gedraging zou zijn verricht op 30 juni 1999. 3.2. Uit de stukken van het geding blijkt van het navolgende verloop van de procedure: - De inleidende beschikking is gedagtekend 6 oktober 1999; - De eerste aanmaning is gedagtekend 29 december 1999; - De tweede aanmaning is gedagtekend 22 februari 2000; - Het dwangbevel is door de officier van justitie te Leeuwarden uitgevaardigd op 26 april 2000 en aan de betrokkene betekend op 9 mei 2000; - De betrokkene heeft een ''bezwaarschrift'' ingediend betreffende diverse dwangbevelen, gedateerd 7 augustus 2000, welk ''bezwaarschrift'' blijkens daarop geplaatste stempels op 8 augustus 2000 is ontvangen door het CJIB en op 17 augustus 2000 door het arrondissementsparket te 's-Gravenhage. 3.3. De brief van de betrokkene van 7 augustus 2000 is door de officier van justitie - ten onrechte - opgevat als een beroep tegen de inleidende beschikking. De officier van justitie heeft de betrokkene vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep. 3.4. Tegen die beslissing heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep wegens het niet stellen van zekerheid als bedoeld in art. 11, derde lid, WAHV. 3.5. De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter tijdig en op de voorgeschreven wijze hoger beroep ingesteld. 3.6. Gelet op het verloop van de procedure had de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie van 25 september 2000 dienen te vernietigen en het "bezwaarschrift" van de betrokkene moeten verstaan als het rechtsmiddel dat op grond van art. 26, derde lid, WAHV tegen een door de officier van justitie te Leeuwarden uitgevaardigd dwangbevel openstaat, te weten het rechtsmiddel van verzet. 3.7. Wegens proceseconomische redenen zal het hof de zaak echter niet terugwijzen naar de kantonrechter, maar - met vernietiging van de beslissing van de kantonrechter - doen wat de kantonrechter had behoren te doen. 3.8. Het hof verstaat de brief van de betrokkene van 7 augustus 2000 als verzetschrift tegen het op 26 april 2000 door de officier van justitie uitgevaardigde dwangbevel, aangezien de betrokkene geacht wordt het juiste rechtsmiddel daartegen te hebben aangewend. 3.9. Blijkens de stukken van het geding is het dwangbevel op 9 mei 2000 aan de betrokkene betekend. Gelet op het bepaalde in art. 26, derde lid, WAHV, diende het verzetschrift derhalve uiterlijk op 23 mei 2000 door het kantongerecht zijn ontvangen. De betrokkene heeft een op 7 augustus 2000 gedateerd verzetschrift gericht aan de officier van justitie. Het verzetschrift is blijkens een daarop geplaatst stempel op 8 augustus 2000 ontvangen door het CJIB. Het CJIB heeft het verzetschrift kennelijk ter verdere behandeling doorgestuurd naar de officier van justitie te 's-Gravenhage. Blijkens een op het verzetschrift geplaatst stempel is het op 17 augustus 2000 ontvangen door het arrondissementsparket te 's-Gravenhage. Het verzetschrift is niet bij het kantongerecht binnengekomen. 3.10. Nu het verzetschrift aldus in ieder geval na afloop van de termijn is ingediend, dient de betrokkene niet-ontvankelijk te worden verklaard in het verzet. 4. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de beslissing van de kantonrechter; vernietigt de beslissing van de officier van justitie van 25 september 2000; verstaat het door de betrokkene bij brief van 7 augustus 2000 ingestelde rechtsmiddel als verzet tegen het door de officier van justitie op 26 april 2000 uitgevaardigde dwangbevel; verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het verzet. Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Vellinga en Huisman, in tegenwoordigheid van mr. Vlietstra, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting, zijnde mr. Huisman voornoemd buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.